Van onze advocaat verdeling erfenis. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 11 september 2018 uitspraak gedaan over het onttrekking van gelden uit een nalatenschap en het afleggen van rekening en verantwoording.

De rechtbank heeft ten onrechte de verklaring voor recht met betrekking tot de onrechtmatige handelwijze van geïntimeerde beperkt; niet alleen tot de periode, te rekenen vanaf 2 maanden na de datum van het vonnis van 19 april 2001 tot aan het moment dat geïntimeerde een herseninfarct kreeg, maar ook tot het slechts nalaten van het afleggen van rekening en verantwoording.

Appellant stelt dat geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen niet alleen doordat hij niet zijn verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording is nagekomen, maar ook doordat hij gelden/geldswaarden uit de nalatenschap van de ouders heeft onttrokken.

Geïntimeerde heeft na het overlijden van beide ouders bankdeposito’s, beleggingen in effecten en obligaties, kapitaalpolissen en andere geldswaarden verzilverd, gelden opgenomen en overgeboekt naar zijn eigen rekening.

Hij is van meet af aan als enige beredderaar van de erfenissen van de ouders opgetreden, appellant en de zus hadden daartoe geen mogelijkheden. Ten tijde van het herseninfarct van geïntimeerde was nog maar een klein deel van het kapitaal van de ouders over.

Appellant verwijst naar een in zijn opdracht opgemaakt (concept)rapport van registeraccountant van 7 augustus 2015. Appellant stelt dat uit het rapport blijkt dat door geïntimeerde en zijn partner een som van € 1.148.3555,41 is opgenomen over de periode van 1 januari 1982 tot en met 31 december 2013.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, staat ontbrekende administratie of rekenschap aan het vaststellen van verduistering of onttrekking van gelden c.q. geldswaarden niet in de weg.

Geïntimeerde zal er juist alles aan hebben gedaan om die onttrekkingen zo onzichtbaar mogelijk te houden. Deze onttrekkingen moeten worden aangemerkt als wederrechtelijke toe-eigening en ongerechtvaardigde verrijking. Geïntimeerde is gehouden tot schadevergoeding.

Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat vanwege het ontbreken van de administratie niet vastgesteld kan worden of er geld is weggesluisd.

In het tussenvonnis van 26 februari 2014 heeft de rechtbank immers nog overwogen dat aan de hand van de uitkomst van het deskundigenonderzoek nog beoordeeld zal worden of verdere bewijslevering nodig is alsmede of geïntimeerde (tevens) bewijs moet worden opgedragen van de stelling dat hij door toedoen van appellant en/of de zus niet meer de beschikking heeft over de stukken welke nodig zijn om rekening en verantwoording af te leggen dan wel dat appellant in de gelegenheid dient te worden gesteld tegenbewijs te leveren.

De rechtbank heeft vervolgens in het eindvonnis ten onrechte bewezen geacht dat geïntimeerde niet meer de beschikking had over de administratie, die nodig was om rekening en verantwoording af teleggen.

Appellant stelt dat hij weliswaar een groot deel van de administratie via zijn zuster heeft meegenomen uit de woning van geïntimeerde na het herseninfarct, maar die administratieve bescheiden zijn grotendeels weer terugbezorgd aan geïntimeerde zelf en zijn bewindvoerder.

Onttrekking van gelden uit nalatenschap? Bewijsvoering. Afleggen van rekening en verantwoording?

De rechter oordeelt als volgt.

Het hof overweegt als volgt. De grieven falen voor zover deze zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het onrechtmatig handelen van geïntimeerde, door geen rekening en verantwoording af te leggen, is beperkt tot de periode te rekenen vanaf twee maanden na datum van het vonnis van 19 april 2001 tot aan het moment dat geïntimeerde een herseninfarct kreeg.

Appellant heeft geen grieven gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de rechtsplicht om rekening en verantwoording af te leggen aan geïntimeerde is opgelegd bij voormeld vonnis, met inachtneming van de genoemde datum, en dat het niet gevolg geven hieraan toerekenbaar onrechtmatig wordt geacht.

Door geïntimeerde zijn evenmin grieven gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat geïntimeerde na het herseninfarct niet meer in staat was tot het afleggen van rekening en verantwoording.

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van onttrekking of verduistering van gelden uit de nalatenschap.

Appellant draagt de bewijslast van zijn stelling dat door geïntimeerde gelden onrechtmatig aan de nalatenschap zijn onttrokken.

Hij onderbouwt zijn stelling slechts met het door hem overgelegde rapport van de accountant. Dit rapport is echter, zo blijkt uit de inleiding, opgemaakt op basis van gegevens die slechts door appellant zijn aangeleverd, te weten de zogenaamde door hem opgestelde verloopoverzichten, omdat appellant niet meer de beschikking had over de originele bankafschriften. Het rapport is dus niet gebaseerd op voor het hof verifieerbare, objectieve gegevens, en hieraan kan geen (begin van) bewijskracht worden toegekend.

Het hof passeert het bewijsaanbod van appellant. Het – ongespecificeerde – aanbod strekt er kennelijk toe te bewijzen dat appellant de administratie, die nodig is voor het afleggen van rekening en verantwoording aan geïntimeerde heeft teruggegeven. Appellant dient echter bewijs te leveren van zijn stelling dat geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige onttrekkingen of verduistering van gelden uit de nalatenschappen van zijn ouders. Zijn bewijsaanbod wordt met betrekking tot de door hem ingenomen stellingen op dit punt als niet ter zake dienend gepasseerd.

Het hof ziet evenmin aanleiding appellant toe te laten tot het leveren van (tegen)bewijs met betrekking tot de door de rechtbank bewezen geachte stelling dat de andere geïntimeerde niet meer de beschikking heeft over de administratie die nodig is om rekening en verantwoording af te leggen.

Vast staat dat deze administratie na het herseninfarct bij de andere geïntimeerde door appellant – deels via de zus – is meegenomen.

In hoger beroep neemt appellant de stelling in dat deze administratie grotendeels bij geïntimeerden zou zijn terugbezorgd. Het is dan aan hem bewijs van déze stelling te leveren.

Deze stelling staat echter haaks op zijn verklaring, afgelegd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor op 21 mei 2012, dat de door hem naar Grenada verscheepte administratie in een hurricane verloren is gegaan.

Appellant geeft geen enkele verklaring of toelichting op deze tegenstrijdigheid. Zijn bewijsaanbod zal op dit punt als onvoldoende gespecificeerd worden gepasseerd. Dat de rechtbank in het tussenvonnis van 26 februari 2014 nog in het midden heeft gelaten of bewijslevering op dit punt nodig is en in het eindvonnis het bewijs heeft aangenomen is niet relevant.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening en verdeling van een nalatenschap, over de legitieme of over het kindsdeel, over de taken en bevoegdheden van de executeur, over het afleggen van rekening en verantwoording in het erfrecht of over het verzwijgen of het onttrekken van gelden uit de nalatenschap, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.