Van onze advocaat verdeling erfenis. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 22 mei 2018 uitspraak gedaan over een klacht tegen een notaris. Klager verwijt de notaris – samengevat – dat hij in de gegeven omstandigheden onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van tante bij de totstandkoming van de wijziging van haar testament op 9 juni 2016, dat op een cruciaal punt afwijkt van haar twee eerdere testamenten.

Volgens klager had de notaris het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid van de KNB (hierna: het Stappenplan) moeten hanteren en had hij op zijn minst een huisartsverklaring moeten opvragen.

De notaris betwist dat hij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en heeft zich ter zitting in hoger beroep – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat hij zich juist heeft verdiept in de persoon van testatrice en dat hij daarom op 9 juni 2016 tante in haar (aanleun)woning heeft bezocht. Hij had op 30 mei 2016 een aarzeling bij tante waargenomen. Tevens had hij na het passeren van het testament op 30 mei 2016 via klager vernomen dat tante boos zou zijn. Evenals in eerste aanleg stelt de notaris in hoger beroep dat hij geen reden had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van tante en dat klager op geen enkel moment te kennen heeft gegeven dat tante leed aan Alzheimer

Onvoldoende zorgvuldigheid betracht door notaris bij beoordeling van wilsbekwaamheid van erflater bij de totstandkoming van de wijziging van het testament, dat op cruciaal punt afwijkt van twee eerdere testamenten.

De rechter oordeelt als volgt.

Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, bij testament uiterste wilsbeschikkingen kan maken.

Een notaris dient daaraan in beginsel zijn ministerie te verlenen en moet op verlangen van een testateur doen wat is vereist om diens uiterste wilsbeschikkingen in een testament vast te leggen.

Zoals bij elke akte moet de notaris de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen.

Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, die daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan biedt hiervoor een handreiking.

Ter beoordeling ligt voor of de notaris op 9 juni 2016 voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van tante.

Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.

De notaris was ten tijde van zijn gesprekken met tante en het passeren van de akten op 30 mei 2016 en 9 juni 2016 niet op de hoogte van de diagnose Alzheimer/dementie. Toen was (nog) geen sprake van een bewind, curatele of mentorschap.

De notaris wist dat tante destijds ruim 97 jaar oud was en dat klager al geruime tijd naar tevredenheid de financiële belangen van tante behartigde en daartoe beschikte over een volmacht.

De bespreking op 30 mei 2016 was een driegesprek tussen de notaris, tante en klager. Op de zitting in hoger beroep heeft de notaris verklaard dat het in die bespreking alleen over de herroeping van het legaat van de Bijbel ging en dat tante toen dat aan de orde kwam naar klager keek en vroeg: “Dat is toch goed zo?”, waarop klager bevestigend antwoordde. De notaris vond dat het daar wel wat aarzelend ging, maar niet zo dat hij niet kon passeren. De notaris heeft aansluitend aan die bespreking in bijzijn van klager het testament verleden. Wat opvalt is dat de notaris in zijn brief aan klager van 19 januari 2017 vermeldt dat hij tante op 30 mei 2016 in staat achtte een testament te maken, maar ook vond “dat zij aarzelde bij mijn vraag hoe het zat met de opbrengst van de woning”, terwijl hij op de zitting in hoger beroep heeft verklaard dat daarover op 30 mei 2016 niet apart is gesproken.

Op 9 juni 2016 is de notaris op eigen initiatief en onaangekondigd bij tante langsgegaan. De notaris geeft daarvoor achtereenvolgens twee redenen op. Ten eerste schrijft hij in zijn brief van 19 januari 2017 aan klager dat hij vanwege de aarzeling die hij bij tante had bespeurd bij zijn vraag hoe het zat met de opbrengst van de woning het beter vond dat nogmaals bij haar te bespreken, maar dan bij haar thuis. Ten tweede heeft hij op de zitting in hoger beroep verklaard dat klager hem had laten weten dat tante boos was, omdat het afschrift van het testament anders dan afgesproken naar haar persoonlijk was toegestuurd, in handen van anderen was gekomen en voor onrust in de familie had gezorgd. Naar eigen zeggen dacht de notaris toen: “dat gaat niet goed” en vond (kennelijk ook) daarin een reden tante onaangekondigd te bezoeken. De notaris heeft verklaard dat hij het testament dat zij op 30 mei 2016 had gemaakt punt voor punt met tante heeft doorgenomen, dat zij het prima vond dat klager de Bijbel kreeg en executeur was, maar dat zij het met betrekking tot de (verkoopopbrengst van de) woning anders wilde en toen de notaris opmerkte dat de woning helemaal naar klager zou gaan zei dat alle erfgenamen evenveel moesten krijgen.

De notaris heeft na deze onaangekondigde bespreking nog diezelfde dag in de middag een nieuw testament verleden, dat zeer ingrijpend afweek van het eerdere testament, nu alle legaten aan klager daarin zijn herroepen en niet alleen de Bijbel, de sieraden en de roerende goederen, maar ook de verkoopopbrengst van de woning niet meer uitsluitend toekwamen aan klager, maar aan al haar erfgenamen samen. Het valt op dat de notaris op de zitting in hoger beroep heeft verklaard dat tante het legaat van de Bijbel aan klager prima vond, terwijl toch ook dit legaat is herroepen.

Het hof is van oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het beoordelen van de wilsbekwaamheid van tante bij het bespreken en verlijden van het testament op 9 juni 2016.

Daarvoor is allereerst van belang dat de notaris blijkens zijn verklaringen op de zitting in hoger beroep had opgemerkt dat tante in de bespreking op 30 mei 2016 bij klager bevestiging zocht voor antwoorden op vragen van de notaris aan haar, dat de notaris wist dat de beide eerdere testamenten telkens in overleg met klager tot stand waren gekomen en dat de notaris klager bij het verlijden van het testament op 30 mei 2016 aanwezig liet zijn, juist omdat tante dan op haar gemak was en vertrouwen in klager had. Bovendien kenmerkt de notaris zelf tante als een nederige, timide en teruggetrokken persoon.

In de tweede plaats behelst het testament van 9 juni 2016 een ingrijpende wijziging van de beide eerdere testamenten, waarvan de laatste pas tien dagen daarvoor op 30 mei 2016 was verleden. Al deze omstandigheden, de zeer hoge leeftijd van tante alsmede de omstandigheid dat de notaris onaangekondigd en zonder een daartoe strekkende opdracht van tante bij haar op bezoek was gegaan, hadden voor de notaris in dit geval aanleiding moeten zijn meer tijd te nemen dan hij heeft gedaan voor het toetsen van de wilsbekwaamheid van tante, zelfs als hij op 9 juni 2016 zelf niet twijfelde of zij wist wat zij wilde.

In dit geval had de zorgvuldigheid gevergd dat de notaris een ontwerp van de akte had opgemaakt, tante de gelegenheid had gegeven van dat ontwerp kennis te nemen en na verloop van een paar dagen nogmaals met haar had besproken wat zij wilde en of het ontwerp haar wil op de juiste wijze verwoordde.

In gevallen als deze kan het ook geraden zijn het testament te verlijden in aanwezigheid van getuigen. Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat de klacht gegrond is.

Het hof vindt het zorgelijk dat de notaris in een geval waarin hij lering wilde trekken uit een maatregel die hem bij een eerdere klacht in een soortgelijke zaak is opgelegd (Hof Amsterdam 26 juli 2016, GHAMS:2016:3082) op deze wijze heeft gehandeld, waarbij het hof uitgaat van de goede wil van de notaris.

Het hof vindt het ook zorgelijk dat de verklaringen van de notaris in zijn brief aan klager van 19 januari 2017 niet consistent zijn met zijn verklaringen op de zitting in hoger beroep.

Het hof is van oordeel dat de ernst van de verweten gedraging het opleggen van de maatregel van berisping rechtvaardigt.

Het verwijt dat de notaris valt te maken, betreft een wezenlijk onderdeel van zijn taak en verantwoordelijkheid zich ervan te vergewissen dat een partij (zelfstandig) in staat is zich een rechtens relevante wil te vormen en dat de inhoud en de gevolgen van een te ondertekenen akte daarmee in overeenstemming zijn.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

Wijziging Wet op het notarisambt per 1 januari 2018

Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt gewijzigd (Wet van 7 december 2016, houdende wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen, Staatsblad 2016, 500). In verband met deze wijziging van de Wet op het notarisambt heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam vastgesteld (Staatscourant 2017, nr. 75085).

Het hof ziet (mede) gelet op de omstandigheid dat het beroepschrift in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2018 (op 29 november 2017), dus vóór de wijziging van de Wet op het notarisambt, af van enige kostenveroordeling.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de verdeling van een erfenis, over een testament, over de herroeping van een testament, over de wilsbekwaamheid van een erflater, over het vaststellen en het voeren van bewijs over wilsonbekwaamheid, over de nietigheid van een testament of over de beroepsaansprakelijkheid van een notaris, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.