Van onze advocaat verdeling erfenis. De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan over de verdeling van een nalatenschap en bevel gegeven tot verdeling van ontbonden nalatenschap ten overstaan van notaris. Hoogte gebruiksvergoeding van de gemeenschappelijke woning. Vervallen beschikking in testament door echtscheiding?

Vervallen beschikking in testament door echtscheiding?

Artikel 4:52 BW bepaalt: “Een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil gehuwd was of reeds trouwbeloftes gewisseld had, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding of scheiding van tafel en bed, tenzij uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af te leiden.”

Dit wetsartikel is in werking getreden op 1 januari 2003 en heeft krachtens overgangswetgeving onmiddellijke werking. Het gaat hier om een codificatie van op 1 januari 2003 reeds geruime tijd bestaande jurisprudentie. Gelet op dit wetsartikel komt het aan op de vraag of uit het testament zelf is af te leiden dat de daarin ten gunste van Y gemaakte beschikkingen niet zijn vervallen door de nadien ingetreden echtscheiding.

Ten deze zij overwogen dat in het testament niet wordt vermeld dat de daarin ten gunste van Y opgenomen beschikkingen blijven gelden, ook indien of zij op het moment van overlijden van erflater niet meer zijn echtgenote mocht zijn. Daartegenover wordt in het testament vermeld dat erflater de beschikkingen inzake de legaten mede maakt in verband met de op hem rustende verzorgingsverplichting jegens zijn echtgenote, hetgeen erop wijst dat het feit dat Y de hoedanigheid van echtgenote had een rol heeft gespeeld bij het maken van de beschikkingen. Uit het testament kan dan ook niet worden afgeleid dat de daarin ten voordele van Y opgenomen beschikkingen niet zijn vervallen door de echtscheiding, conform de hoofdregel van artikel 4:52 BW.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de in het testament van erflater ten gunste van Y opgenomen beschikkingen zijn vervallen.

Nu de door erflater in zijn testament ten gunste van Y gemaakte beschikkingen op het moment van de echtscheiding waren vervallen, is Y geen vruchtgebruikster geworden van zijn nalatenschap. Dit brengt mee dat elk der erfgenamen aanspraak kan maken op verdeling van de nalatenschap en in verband daarmee ook op verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van erflater en Y, zoals W en X thans hebben gedaan.

De rechtbank vindt aanleiding om met betrekking tot de te verdelen banktegoeden (die Y na het overlijden van erflater onder zich heeft gehouden) te bepalen dat de notaris het deel daarvan dat toekomt aan de erfgenamen in mindering kan brengen op hetgeen Y uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt, zulks voor het geval Y afgifte aan de notaris van een bedrag ter hoogte van de aan de erfgenamen toekomende helft van bedoelde banktegoeden achterwege laat.

In afwijking van hetgeen bij vordering 3 sub b is gevorderd zal de rechtbank Y niet veroordelen tot het (ook) verlenen van medewerking aan het laten taxeren van de roerende zaken van de nalatenschap, nu W en X te kennen hebben gegeven geen belangstelling te hebben voor toedeling van de roerende zaken en inboedel en af te zien van een verrekening van de waarde daarvan (terwijl Y en Z daarover verder geen standpunt hebben ingenomen). Gelet hierop kunnen naar het oordeel van de rechtbank de roerende zaken zonder verrekening van de waarde daarvan worden toegedeeld aan Y, dan wel buiten de verdeling worden gelaten.

De rechtbank ziet voorts aanleiding om aan het totaal van de te verbeuren dwangsommen een maximum te verbinden, zoals hieronder in het dictum aangegeven. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis verhoging van dit maximum kan worden gevorderd.

Y en Z hebben nog aangevoerd dat Y uit eigen vermogen in 2014 een aflossing op de hypothecaire lening(en) heeft gedaan van € 9.936,83. W en X hebben dit uitdrukkelijk betwist en geopperd dat er na het overlijden van erflater een deel van de hypotheekschuld is afgelost ten gevolge van de uitkering van een levensverzekering. Hierop is vervolgens door Y en Z niet meer gereageerd. Gelet hierop en nu ter zake geen bewijsstukken zijn overgelegd is er geen aanleiding om er in het kader van de verdeling van uit te gaan dat van een aflossing door Y uit eigen vermogen sprake is geweest.

Gebruiksvergoeding gemeenschappelijke woning

Wat betreft de gebruiksvergoeding geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de erfgenamen als deelgenoten naar redelijkheid en billijkheid jegens Y aanspraak kunnen maken op een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat W en X onweersproken hebben aangevoerd dat er sprake is van een zeer lage hypotheekschuld c.q. een behoorlijke overwaarde. Anders dan het Hof Den Bosch nog deed in het door W en X genoemde arrest van 6 juni 2006 (LJN AZ3483) (waarvan zij voor wat betreft de berekening van de gebruiksvergoeding overeenkomstige toepassing verlangen) acht de rechtbank het in deze tijd niet meer redelijk om uit te gaan van een fictief rendement van 4% per jaar, zijnde het voor de bepaling van vermogensbelasting in Box 3 gehanteerde fictieve rendement en zijnde de destijds geldende wettelijke rente waarbij in genoemd arrest aansluiting is gezocht.

Daartoe overweegt de rechtbank dat door wetswijziging thans – en wel sinds 1 januari 2017 – een ander systeem wordt gehanteerd voor de berekening van vermogensbelasting, in het bijzonder vanwege het gegeven dat bij lagere vermogens een rendement van 4% per jaar in de praktijk vrijwel nooit wordt gehaald. Ook is het percentage van de wettelijke rente vanaf medio 2012 neerwaarts bijgesteld. Hierbij aansluiting zoekend stelt de rechtbank het voor de berekening van de gebruiksvergoeding te hanteren percentage schattenderwijs op 2% per jaar.

De gebruiksvergoeding dient daarbij te worden berekend over de helft van de overwaarde van de woning (de taxatiewaarde minus de hypotheekschuld), over de periode vanaf de datum van overlijden van erflater tot het moment dat de woning aan Y in eigendom wordt overgedragen dan wel door Y metterwoon wordt verlaten.

Wat betreft de door Y betaalde, voor verrekening met de gebruiksvergoeding in aanmerking komende lasten gaat de rechtbank ervan uit dat door Y en Z met “lasten van de woning” zijn bedoeld de na het overlijden van erflater door Y betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten (niet zijnde gebruikerslasten), mede nu Y en Z daarover verder niet hebben uitgeweid.

Nu de woning voor de helft in de nalatenschap van erflater valt, dient naar het oordeel van de rechtbank van hetgeen ter zake van hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten (niet zijnde gebruikerslasten) na het overlijden van erflater door Y is betaald in redelijkheid de helft voor rekening van de nalatenschap/de erfgenamen te komen.

Y en Z hebben niet gesteld om welk bedrag het hier gaat en evenmin gegevens aangereikt aan de hand waarvan dit kan worden berekend. Zij dienen dan ook in het kader van de verdeling aan de notaris alsnog de gegevens te verschaffen die benodigd zijn voor de berekening van de door Y na het overlijden van erflater betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten, zulks opdat de notaris het aan de erfgenamen toe te rekenen deel daarvan in mindering kan brengen op de – eveneens door de notaris te berekenen – gebruiksvergoeding, dit teneinde te bepalen wat feitelijk ter zake van bedoelde gebruiksvergoeding moet worden voldaan.

De rechtbank vindt aanleiding om te bepalen dat de notaris de gebruiksvergoeding – voor zover op grond van zijn berekening van een recht daarop sprake is – ten laste van hetgeen Y uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap toekomt dient te brengen, in plaats van Y te veroordelen tot betaling van die gebruiksvergoeding (zoals gevorderd), mede nu dit praktisch voorkomt.

Opgemerkt zij dat indien in deze het verstrekken van de benodigde gegevens achterwege wordt gelaten de notaris de ruimte heeft om bij de vaststelling van hetgeen ter zake van de gebruiksvergoeding feitelijk moet worden betaald de door Y voor de erfgenamen betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten buiten beschouwing te laten.

Opgemerkt zij voorts dat voor zover – naar de berekening van de notaris – het door de erfgenamen aan Y te betalen bedrag in verband met voor de door haar betaalde hypotheeklasten en (andere) eigenaarslasten hoger uitvalt dan de berekende gebruiksvergoeding, dit niet mede de vaststelling van een terugbetalingsverplichting (van het meerdere) van de erfgenamen aan Y zal inhouden. Vaststelling van een dergelijke verplichting valt namelijk buiten het domein van de notaris, die ten deze slechts tot taak heeft in het kader van de verdeling vast te stellen hoeveel Y ter zake van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning feitelijk is verschuldigd.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over de vereffening of verdeling van een nalatenschap, over een verdeling van een erfenis ten overstaan van een notaris of over de hoogte van de verschuldigde gebruiksvergoeding, belt u dan gerust onze advocaat verdeling erfenis op 020-3980150.